woensdag 10 februari 2016

Yokocola Interview

YOKOCOLA - De gekte die vanuit zichzelf ontstaat


"Zo’n band als Suicide, waarbij de nummers worden uitgesmeerd tot een lange jam… Zo ben ik toen ook gaan schrijven. Je kunt je ogen dicht doen totdat je in een trip zit."

De meeste mensen gebruiken hun kelder als opslag voor spullen waar in de woonkamer niet genoeg ruimte voor is: wijnflessen, postzegelcollecties, oude familiefoto’s, fitnessapparaten. In huize Achmat aan de Essenburgsingel draait het godganse bestaan juist om de kelder. Sinds 2007 is het de broedplaats van YOKOCOLA’s beruchte acid punk. "Punks on acid", corrigeert zangeres Sid idiopath (Sidhi Achmat). Niemand, zowel binnen als buiten de band, lijkt het eens hoe je de muziek precies moet omschrijven. Dat is in het geval van YOKOCOLA een positieve eigenschap.

Yono Achmat wacht op het balkon op zijn dochter Sidhi, die in de keuken soep en salade aan het bereiden is. Ook kersvers slagman Kay Hessels is van de partij, druk spittend door de omvangrijke platencollectie van de Achmats. Hij legt een plaat van de Jamaicaanse reggaegroep The Congos onder de naald, geproduceerd door Lee “Scratch” Perry. “Ik ontdekte ze via Florian (Veenhuis, bassist van Rats on Rafts), supertof!”

Na een tijdje arriveert ook toetsenist Koos Driesens - tevens Yono’s zwager en Sidhi’s oom -, een fles wijn in de hand. Driesens is een echte verteller, die doorgaans geen kans onbenut laat je op de hak te nemen. Kay vertelt ondertussen trots over zijn brede interesse in bands: “Reggae, drum&bass, punk, metal, ik heb alle stijlen muziek wel een keer gespeeld.” Driesens, gortdroog: “Smartlappen heb je volgens mij nooit gedaan.”

Hessels: “Maar nu ben ik gewoon de drummer van YOKOCOLA en niks anders!”

De soep is klaar. Wanneer iedereen aan de eettafel zit, neemt Koos al gauw op de praatstoel plaats. “Vind je dat Mein Kampf te koop moet zijn in de winkel? Of moet het verboden blijven?” Een lange discussie volgt, waarbij Koos stelt dat de bijbel inhoudelijk “nog gruwelijker” is.

“Pittige soep”, constateert Hessels.

Sidhi: “Vind je?”

Koos gaat verder met zijn betoog. “Als het voorwoord wordt geschreven door een of ander G.B.J. Hiltermann-achtig figuur, iemand die politiek verantwoorde teksten uitbraakt, verandert de context. Dan vind ik dat je Mein Kampf gewoon moet kunnen kopen. Ik heb Mein Kampf zelf ook geprobeerd te lezen. Geen touw aan vast te knopen!” En de bijbel? “De bijbel vind ik wel een knap verhaal.” Kay haakt aan met het boek De Lans van het Lot, waarin Hitlers fascinatie voor Middeleeuws occultisme en rituele magie ter sprake komt. Koos: “Dat heb ik gelezen, best wel een tof boek ja.” Kay: “Wat is de connectie tussen Adolf Hitler en Jezus Christus? Spijkers?”

“Iets met spijkers op laag water zoeken”, gromt Koos. 

Sidhi: “Ja, ik proef het, de soep is inderdaad pittig! Er zit ook Thaise curry in…”

Na de soep is het tijd voor wijn en watermeloen. De incrowd van de Rotterdamse undergroundscene komt nu uitgebreid aan bod: wie speelde er ook alweer in welke band? Die ene muzikant wordt kluizenaar, de ander is een autist. “De naam van die persoon kun je beter niet in dit interview noemen”, oppert Yono op een gegeven moment. Hij kan de bands die hij inmiddels heeft versleten niet meer op een hand tellen: “N.O.A.T.H., dat was een punkband.” “Hardcore punk!”, exclameert Sidhi enthousiast. “Nou ja…”, mijmert Yono bedeesd.  

Sidhi: “Ik vond het best wel hardcore!” Ze verwijst naar de Rotterdam Spunk-compilatie, waarop een paar liedjes van N.O.A.T.H. te horen zijn.

Yono’s muzikale CV lijkt gedurende het gesprek te groeien en groeien. Niet gek, want hij beheerst meerdere instrumenten: gitaar, zang, percussie, blazers, toetsen. Naar zulke bedrevenheid is altijd vraag. Zo begint hij een garagerockbandje genaamd Under The Pavement met goede vriend Eric “Boud” Boudewijns.

Yono: “Ik heb ook nog in een tweemanscoverband gespeeld. Het was een beetje flauw. We deden covers van Roy Orbison, The Beatles, Bob Dylan. Goh… Dat is gewoon nog een band geworden.”

“De Eskimo’s, toch?”, roept Koos, terwijl hij met een gigantisch mes driftig inhakt op de meloen.

Yono: “De Eskimo’s… Nee, De Iglo’s!”  

Sidhi: “En die skaband, Monkey Manners.”

Yono: “Ook nog!” Er schiet hem nog een band te binnen: “Oh ja, fuck! Human Cannonball. Dat was met Jos en een of andere Schotse gozer op bas. En Marcel van Hi Ho Silver.”

Hi Ho Silver is de band waar Yono uiteindelijk het verst mee komt. In 1987 richt hij samen met Boud (toetsen),  Cillekens (drums), John van Dijke (gitaar) en Marcel van Dijke (bas) de band op. Ze maken caleidoscopische lo-fi popmuziek, waarin allerlei stijlen worden verwerkt: rock, avant-garde, easy listening, reggae, jazz en traditionele Indonesische muziek, puttend uit de erfenis van obscure genieën als The Residents en R. Stevie Moore. Anno 2014 is er voorzichtig sprake van een opleving van deze muziek, met acts als Sean Nicholas Savage en Connan Mockasin. In Rotterdam is die specifieke lo-fi popsound te horen bij artiesten als Niek Hilkmann en cultheld Harry Merry.

Hi Ho Silver maakt net als Merry ‘gewone’ popmuziek, met eigen voorwaarden en regels. Volgens Yono had de band niet de doelstelling bewust verwarring en vervreemding te zaaien. Yono: “Ach, wij vonden het gewoon leuk om veel stijlen te gebruiken. Daarmee probeerden we een verhaal te vertellen. Er moesten zekere contrasten in de muziek zitten. Zodra het ene nummer was afgelopen moest er iets totaal anders beginnen.”

Spijtig genoeg zijn de albums van Hi Ho Silver nergens meer officieel verkrijgbaar. Op YouTube zijn echter boeiende archiefbeelden te vinden, waaronder een filmpje waarop de band nerveus de uitslag van De Grote Prijs van Nederland afwacht. In de huiskamer dartelt een kleine Sidhi onstuimig heen en weer. Hi Ho Silver wint De Grote Prijs niet; de kans is in die tijd al klein dat een experimentele band er met de overwinning vandoor gaat. Voor de band valt het doek in 1989, maar Yono gaat vrolijk door met muziek maken. 

Yono werkt in de jaren negentig in de Plaatboef in Leiden. Na schooltijd is Sidhi hier erg vaak te vinden. Met haar muziekkennis gaat het hard: Public Image Limited, Throbbing Gristle, The Germs, Gary Numan, Basement 5, The Birthday Party en in het bijzonder Alan Vega/Suicide. Waar de meeste meisjes van die leeftijd posters van *NSYNC en de Backstreet Boys aan de muur hebben hangen, raakt Sidhi op twaalfjarige leeftijd verslingerd aan punk en andere leftfield muziek. 

Sidhi begint haar eerste bandje, The Shi-Lockers, al op veertienjarige leeftijd. Als klein meisje deed ze aan traditionele dans, dus het ritueel van het optreden kent voor haar weinig geheimen. Op het podium ontpopt ze zich tot een enigmatische frontvrouw. Ironisch genoeg zijn de doorschijnende topjes, helse oerkreten en suggestieve poses slechts een omhulsel van Sidhi's diepgewortelde, haast symbiotische nieuwsgierigheid naar outsider art

Aan de eettafel kan ze soms dolkomisch uit de hoek komen bij een serieuze uitspraak of juist heel spontaan en kluchtig iets verschrikkelijk diepzinnigs beschrijven. Ze absorbeert kunst eerder dan dat ze het creëert, haar hoofd zit continu bomvol ideeën. Onder de noemer FRAUDULEUS is Sidhi DJ, pop-upwinkelier en ontwerper. Ze excelleert in beeldende kunst, fotografie, dans en film. Via een wederzijdse vriendin krijgt ze zelfs een rol in de clip van Blaudzuns populaire single Elephants.

Van al deze creatieve opwellingen maakt Sidhi gretig gebruik in de vele bandjes waar ze mee speelt. Sidhi: “Kate & Leopolt was heel strikt, dat was meer een soort theatervoorstelling, met script.” In JC Thomasz & The Missing Slippers speelt Sidhi een tijdje bas. “We oefenden elke week dezelfde nummers, die stonden min of meer vast.” De band Swastika Sweethearts is haar eerste poging zelf de teugels in handen te nemen. Deze groep bestaat uit modellen die eigenlijk helemaal niet kunnen spelen, afgezien van Sidhi en drummer Addie Knispel.

Intussen zijn Koos en Yono samen muziek gaan maken. Koos: “De band had toen nog geen naam. We gingen gewoon muziek maken…” 

Sidhi: “…omdat er een kelder was!”

De samenwerking lijkt onvermijdelijk: net als Yono heeft Koos een flinke staat van dienst opgebouwd bij allerlei bands en projecten. Hij flankeert onder andere Theo Wesselo (bekend van televisieprogramma’s Rembo & Rembo en Purno de Purno) in zijn band Hausmagger. Driesens zingt tegelijkertijd in de band Rutecks, met gitarist Piet Legerstee (Willy Nilly) en drummer Robo Spitters (De Heren Mazuo, eigenaar van tattooshop Urban Delights). “Dat was voor mij de eerste keer dat ik vocalen deed en speelde met artiesten die wisten wat ze deden. In tegenstelling tot nu!”, dolt hij.

De  cellarsounds van YOKOCOLA (een samenvoegsel van de voornamen van Yono en Koos) beginnen als een hobbyproject: de ene dag ontstaan er complete composities, de volgende dag is het aankloten en onderbroekenlol trappen. Een onbevangen benadering, lak hebben aan de regels, herinnert Sidhi zich: “YOKOCOLA klonk toen heel anders. Koos bedacht de meeste teksten. Het was meer een soort partyband.”

Yono: “De teksten kwamen geheel spontaan.” Koos vult aan: “En bijna alles ontstond uit jams.”

Driesens suggereert dat verveling en irritatie in die tijd de katalysatoren vormen. Hierdoor wordt er in de kelder lustig op los geëxperimenteerd: “Yono en ik werkten altijd met een drummachine. Daar probeerden we dan een lekker vies effectje overheen te zetten. Door dat monotone raakte je alleen niet erg geïnspireerd; na veertig seconden muziek maken was je er al op uitgekeken. Wij freakten die beats vervolgens helemaal op met allerlei effecten. We raakten zó verveeld van die gewone boem-tsjakbeats de hele tijd.” YOKOCOLA wordt al gauw serieuzer dan het gemiddelde hobbyproject. Yono: “Als iemand bij deze muziek iets toe kan voegen, des te beter. We vonden het zo leuk dat we een echte drummer wilden.”

Komen de cellarsounds eerst nog onbevangen tot stand, plots smaken ze naar meer. Sidhi, dan nog bezig met haar Swastika Sweethearts, ziet haar kans schoon. “Ik zei tegen Addie: ‘Deze band is niks aan. Kom, ga mee naar YOKOCOLA!’ Toen heeft hij vier jaar lang met Koos, Yono en mij in de band gespeeld.” YOKOCOLA krijgt opeens een merkwaardige bezetting; de drie familieleden vormen een hechte groep muzikanten. “Als je in een band zit met je vader en je oom, dan vertrouw je op elkaar. Ik kan niet uit de band stappen, dan verlaat ik mijn familie”, lacht Sidhi. Tegen Yono en Koos: “Jullie hebben gewoon gewacht tot ik oud genoeg was!”

“Sid is zo’n geweldig talent… Die willen we er eigenlijk niet bij hebben”, blaft Koos laconiek, nippend van zijn glas wijn.

Sidhi: “Ik verveelde me altijd op dinsdagavond, dus…”

Koos: “Wij dus ook, op de dinsdagavond dan.”

Sid: “Dus ging ik naar de oefenrui… Waarom ging ik eigenlijk met jullie muziek maken?”

Koos: “We drogeerden je en droegen je naar de kelder. Nee, het was gewoon omdat je het leuk vond, Sidhi! En omdat je de ruimte kreeg - en de waardering - om te doen wat je wilde doen.”

In november 2007, vlak nadat Sidhi zich bij de band voegt, ontmoet ze kunstenaar Henri van Zanten in de Arminiuskerk. “Daar speelde zijn band, God Knows The Absence. Na afloop rende ik naar hem toe om te vertellen dat hij op Nick Cave van The Birthday Party leek. We hebben toen de hele avond gedronken en gepraat.” Van Zanten is op zijn zachtst gezegd een markant figuur. Een groot gedeelte van zijn jeugd spendeerde hij in Zuid-Afrika. Hij noemt zichzelf een omniartiest, die zich uit in stand-up comedy, film, performancekunst, theater en muziek. Van Zantens projecten zijn vaak opzienbarend: zo vertolkt hij de hoofdrol in de musical u, die in zijn geheel in Klingon-taal geschreven is en uitgevoerd wordt.

Op een avond sleept Sidhi Henri mee naar de kelder. Yono: “We waren gelijk fan van hem… Van zijn manier van optreden. Het paste ergens wel bij YOKOCOLA, maar toen werd de muziek opeens heel anders. Henri Van Zanten is een persoonlijkheid, met zoveel creativiteit en zoveel levenslust, dat je even meegesleurd wordt. Op een gegeven moment werd hij vrij onbetrouwbaar.”

Koos: “Nah, dat is het verkeerde woord.”

Sidhi: “Maar ik begrijp wat je bedoelt!”

Yono: “Dan spreek je af om te repeteren, en dan komt hij later opdagen.”

Sidhi: “Een paar uur later.”

Yono: “Op een gegeven moment dacht ik: laten we dan eerst met Sidhi werken en daarna pas kijken wat we met Henri kunnen doen. Daar kwamen vaak hele goede dingen uit. Het kwam dan vaak tot overwerken en pas stoppen als het daglicht weer te zien was.”

Sidhi: “Voordat we gingen optreden wilden we de nummers heel goed instuderen. Dan zei Henri: ‘Hallo, we oefenen toch altijd!’ Hij wilde niet repeteren.”

Ze beschrijft Henri als een “MC” en een “freestyler”, een performancekunstenaar pur sang die liever alles op basis van toeval wil laten gebeuren. “We kregen één keer de vraag van een boeker of we Henri alsjeblieft thuis willen laten.”

Koos: “Daar wil ik tegenover stellen dat Henri vaak juist het beste bij ons naar boven haalde. Je kunt wel oefenen, maar dat klinkt nooit zo goed als wanneer iets spontaan ontstaat.” Volgens Sidhi koestert Henri in die tijd een geheel eigen belevingswereld binnen de muziek van YOKOCOLA. De rest van de band tracht hier voortdurend op in te spelen. “We moesten de hele tijd oogcontact met hem hebben.” Yono: “Wanneer we twintig minuten lang stonden te jammen, werd het na een tijdje altijd Henri’s persoonlijke show.”

Van Zantens ongeremde fantasie geeft zowel Koos, Yono als Sidhi een enorme kick. Het gaat echter ten koste van hun eigen inbreng. Een dubbelzijdig zwaard: de kelder is opeens geen toevluchtsoord meer voor hun eigen muzikale ambities, maar een bastion voor allerlei lokale kunstzinnigen. Het breekpunt lijkt onvermijdelijk. Koos meent dat het van beiden kanten komt: niet alleen Henri wil de teugels zo los mogelijk in handen, de rest van de band wil dat stiekem ook.

De impressie die Van Zanten achterlaat op de Achmats is echter essentieel geweest. Dat beseft de band pas echt tijdens een show in BAR. Henri staat nog een laatste keer samen met YOKOCOLA op de planken.

Sidhi: “Dat ging helemáál niet goed!”

Yono: “Dat was niet zo’n goed idee, nee...”

Koos: “Maar dat kwam vooral omdat wij al wat gestructureerder bezig waren, terwijl hij zijn eigen modus van vroeger voortzette.” Van Zanten verkast kort daarna naar Berlijn, waar hij nog steeds woont. “Ik mis hem heel erg”, geeft Sidhi toe. “Hij is de meest gefreakte persoon die ik ken.” 

Sidhi benadrukt nogmaals dat YOKOCOLA in zijn huidige vorm veel aan Henri van Zanten te danken heeft: "Hij was zo inspirerend en zijn energie was zo sterk dat hij veel uit ons trok." Van Zanten schenkt Sidhi bovendien haar alias Sid Idiopath, een nu beruchte naam in de Rotterdamse underground. “Hij noemde mij altijd Professor Idiopath, omdat ik hem altijd hielp punkmuziek te ontdekken. Idiopath, dat slaat op ‘de gekte die vanuit zichzelf ontstaat’.”

Die gekte was altijd al sluimerend aanwezig bij Sidhi, maar nu raakt ze het nooit meer kwijt. Nog tijdens het tijdperk Van Zanten vertrekt Knispel uit de band. Zijn vervanger is Clemens Cillekens, Yono’s voormalig bandmaatje in Hi Ho Silver. In tegenstelling tot Van Zanten werkt Cillekens graag volgens het boekje. Hij beheerst zijn instrument goed, is altijd op tijd voor repetities en wil liever niet dat er in de oefenruimte gerookt wordt. Koos: “Clemens en Henri hadden niet geklikt, denk ik.”

Cillekens’ laatste show is in Winston, Amsterdam. YOKOCOLA verzorgt het voorprogramma van de legendarische postpunkband Mission Of Burma. Een vreemde show, herinnert Sidhi zich. Haar maatje Glenn Kessler valt tijdelijk in als bassist, Sidhi zelf bespeelt de gitaar. Hierdoor is haar rol als aanjager van de band lastiger te vervullen. Desondanks laat YOKOCOLA een blijvende indruk achter bij het publiek, waaronder een paar aanwezige popjournalisten. 

Het blijkt voorlopig de laatste show van de band te zijn. YOKOCOLA is een band die veel muziek tijdens jams laat ontstaan, dus de zoektocht naar een nieuwe drummer en bassist is de eerste prioriteit. Dat is het moment waarop Kay Hessels om de hoek komt kijken. Sidhi kent Kay al enige tijd, maar weet niets af van zijn drummerscapaciteiten. Kay: “Ik liep op straat met een powerball, omdat mijn arm gebroken was. Toen kwam ik Sid tegen. Ze vroeg wat ik aan het doen was. Ik zei dat ik mijn arm aan het trainen was, zodat ik snel weer zou kunnen drummen. Toen zei Sidhi: ‘Shit, ik heb een drummer nodig!’” Sidhi: “Toen vroeg ik meteen zijn nummer!”

Hessels kraakt subiet een pand aan de Bergse Linker Rottekade, om met de hele band op vol volume te kunnen repeteren. Hij ontwikkelt een hechte band met nieuwe bassist Matthijs Felix (Kopna Kopna, Kitty Fontana). Nu ze met een gloednieuwe ritmesectie kunnen jammen en ideeën kunnen uitwerken, krijgt de muziek van YOKOCOLA een totaal andere wending. De no wave-basis van weleer maakt plaats voor een zwaarder, psychedelischer geluid. Sidhi: “Een paar jaar geleden luisterde ik een jaar lang geen muziek. Ik haatte het zó erg! Opeens vond ik muziek heel saai en standaard klinken. Ik dacht: laat maar, hier word ik ongelukkig van. Maar zo’n band als Suicide, waarbij de nummers worden uitgesmeerd tot een lange jam… Zo ben ik toen ook gaan schrijven. Je kunt je ogen dicht doen totdat je in een trip zit. Alsof je eindeloos over een snelweg aan het rijden bent. Ik ben ook gefascineerd door Arabische en Indiase muziek.”

Inmiddels is het kraakpand op de Bergse Linker Rottekade ingenomen; Hessels’ bezittingen liggen nu verspreid over verschillende locaties. De repetities van YOKOCOLA vinden wederom plaats in de kelder, de plek waar het allemaal begon. Op vol volume repeteren is geen optie meer. Sidhi legt uit dat er wegens geluidsoverlast telkens goed overlegd moet worden met de buurtbewoners. 

Zelf mogen we kort een kijkje nemen in de kelder. Bij binnenkomst word je begroet door een tekening van Jezus, als transseksueel, aan het kruis genageld. Aan het plafond van de zijkamer hangt een oude pop met de bovenkant van het hoofd aan diggelen. Naast de computer staat een grote biologieposter die de anatomie van een slang toont. Op het tafeltje naast de mixtafel ligt een placemat, vol met rode wijnvlekken. Met groene stift is een songtekst op de placemat geschreven. Aan de wanden zien we een singletje van Herman Brood, enkele posters en Feyenoord-memorabilia. Langs de rechtermuur hangt een grote piratenvlag.

Deze plek is de reden dat YOKOCOLA’s muziek zo puur en authentiek voelt. Terwijl Yono zich ontfermt over de mixtafel, vertelt Koos dat hij en Yono relatief gestructureerd samen schrijven. Maar Sidhi is de maatstaf. Of, beter gezegd: de manier waarop Sidhi op de muziek reageert is de maatstaf. Hierdoor is er een gezonde balans ontstaan tussen die ‘gekte die vanuit zichzelf ontstaat’ en de meer op een vast stramien gebaseerde acid punk. Correctie: "Punks on acid!"

Koos: “We hebben het altijd maar een beetje zo genoemd. Omdat je het eigenlijk niet kunt definiëren. Maar misschien is dat alleen mijn probleem.”

Sidhi: “Punks on acid. Nieuw genre!”

Yono: “Acid kraut! Zo kun je het ook noemen.”

Koos: “Zo kun je het van alles noemen…”

Sidhi: “Ja, maar het psychedelische zit toch al in het woord acid? Toch?”

Yono: “Kraut acid… Punk? Kraut acid punk!”

Koos: “Kunnen we het niet gewoon rock-’n-roll noemen?”


© Jasper Willems

vrijdag 1 januari 2016

Balthazar - Thin Walls

REVIEW: BALTHAZAR - THIN WALLS

Best merkwaardig, het pad dat het Belgische Balthazar bewandelde om het tot bona fide headliner te schoppen. Op het debuut Applause was Balthazar nog zoekende naar eigen identiteit, weliswaar met een gedragen anthem van het kaliber Fifteen Floors op zak. Met tweede album Rats introduceerde de band spaarzaam gedoseerde arthouse-pop, uitgevoerd met onberispelijk oog voor detail. Totaal niet het soort muziek waarmee je bijvoorbeeld de Alpha-tent op Lowlands voltrekt. En tóch gebeurde precies dat. Op het derde albumThin Walls vormt de blauwdruk van Rats het fundament voor verrassende, doch vertrouwd aanvoelende klanken.
Na het beluisteren van Thin Walls is het misschien verleidelijk: zegepralend "Dit is hét meesterwerk van Balthazar" en dergelijke loftoeters uit de kast halen. De band zelf houdt het in eerste instantie wat cryptischer, zoals op bloedmooie eerste single Then What: "What if the eyes that draw you in, don't reveal anything?" Het is Balthazar zelf dus om het even. De enige toeters waar Maarten Devoldere en Jinte Deprez baat bij hebben zijn de blazers die kraakhelder in de mix geschoven worden.
Beiden het type muzikant-slash-producer dat oneindig kan kicken op de droge kickdrumsound, de akoestiek waarin een strijkersensemble maximaal kan worden uitgelicht of de incidentele aanraking van een xylofoon of triangel tussen de sporadische leegtes door. Obsessief? Arty farty? Wellicht een klein beetje. Zodra het totaalplaatje klopt is de voldoening echter groots, net zoals we de leden van Balthazar blijmoedig "wooh!" horen roepen tijdens het nummer Last Call: schemert daar toch iets van de band’s eigen genoegzaamheid door? Het zou meer dan terecht zijn.
Last Call is meteen een mooi voorbeeld waarom Balthazar zo'n verschrikkelijk goede band is geworden. Zelfs de megasterren in de popmuziek kunnen blijkbaar een melodie of riff schaamteloos jatten en daarvan de dupe worden. Gelukkig heeft Balthazar op Rats inmiddels een zodanig authentiek geluid weten te vangen dat ze nu de handen vrij hebben om invloeden van buitenaf door te filteren.
Zo horen we hier vaag de ronddolende geest van Lou Reed’s All Tomorrow's Parties; desalniettemin is Last Call net zo goed een onmiskenbaar Balthazar-liedje. Op Nightclub komt de band komt er zelfs mee weg de riff van Depeche Mode's Personal Jesus te verdraaien tot iets eigenzinnigs. Onder die bescheidenheid zijn het stijlvolle jongens met gladde babbel, het producersduo Devoldere en Deprez. Vergis je niet. Alles aan deze plaat ademt innuendo; zo doen de fraaie, bedwelmende strijkers op Dirty Love de schunnige titel pardoes vergeten.
Balthazars minutieuze werkwijze voelt bijna irrelevant, doordat ze steeds de illusie scheppen een song achteloos uit de mouw te schudden, nogmaals onderstreept door de lome praatzang van Devoldere. Het zou vergelijkbare irritatie als bij Iceage moeten opwekken, ware het niet dat de muziek zo verdomd knap in elkaar steekt. Then What vormt al een vroeg op Thin Walls een euforische piek, compleet met killer strijkersmelodie: licht vals, rudimentair en zeurderig. Doelbewust ook: als het te 'mooi' klinkt oogt het al gauw megalomaan en daar zul je de Belgen niet op betrappen.
Balthazar heeft dan wel een pot goud gevonden met het geraffineerde geluid van Rats, nog altijd blijft het liedjes schrijven an sich vol in de ontwikkeling. Wait Any Longer had zo uit de pen van Beck kunnen komen ten tijde van Mutations, waarin de Amerikaan de scheidslijn tussen 'pastiche' en 'ode' knap vervaagt. Daar slaagt Balthazar net zo makkelijk in. I Looked For You is in feite een rock-'n-rollnugget van de Buddy Holly-school, waarbij Balthazar diens bluf vertaalt tot pure begeerte.
Het is ironisch, maar juist door Balthazar’s vermogen absoluut lak te hebben aan het cool willen zijn is Thin Walls zo’n coole plaat geworden. Daarmee biedt Balthazar noodzakelijk een heerlijk tegenwicht voor bands die met opgeblazen popproducties geforceerd boven het maaiveld uit proberen te steken. Dit is een band die tijdens het luisteren verrekte eenvoudig precies de juiste knopjes weet in te drukken. Om vervolgens heel nonchalant de schouders op te halen, wetende dat zolang de muren dun genoeg zijn om de loftoeters te horen blèren, je het beste genoegzaam kunt zwijgen.
Thin Walls (PIAS) is vanaf vandaag verkrijgbaar. Op 13 mei geeft Balthazar een exclusieve clubshow in de Melkweg. Hier kun je tickets verkrijgen.

Review Liturgy - The Ark Work

REVIEW: LITURGY - THE ARK WORK

"Top tier faggotry", "pretentious twat" , "smug hipster asshole"Liturgy-frontman Hunter Hunt-Hendrix krijgt doorgaans nogal wat lasterlijke leuzen naar het hoofd gesmeten. Zijn manifest Transcendental Black Metal: A Vision Of Apocalyptic Humanism schoot bij blackmetal-puristen niet zo zuinig door het verkeerde keelgat, nu staan zij chargerend met fakkels en hooivorken achter de poorten. "Culture ought to be war", zo stelt Hunt-Hendrix pragmatisch in een interview met Pitchfork. Het nieuwste Liturgy-album The Ark Work wijkt echter nog verder van algemene waardeoordelen van de haters. Wat ons betreft verdwijnt Liturgy met dit nieuwste wapenfeit voorgoed uit het vertroebelde vaarwater van black metal, richting open zee.
Ondanks alle ophef schaart Hunt-Hendrix zijn band nog altijd koppig onder die zelfbedachte term: transcendental black metal. Overstijgende, vernieuwende muziek die tegelijkertijd dezelfde fundamentele geesteskracht van black metal aanwendt. Kan dat überhaupt wel allebei? Of moet Liturgy uiteindelijk toch een kant kiezen?
Je zou kunnen stellen dat Hunt-Hendrix bewust de trol uithangt door continu verbanden te leggen met die pittige black metal-esoterie. Is hij stiekem een beetje trots dat Liturgy zo polariserend is en daarbij het 'hipster posers uit Brooklyn'-stigma blijft behouden? Hunt-Hendrix oogt in ieder geval niet als iemand die je gauw betrapt met Murakami in de linkerhand en selfie-stick in de rechter. Noch staat hij met zijn bandleden op het podium met oogly zwart-witte make-up en hoge kisten. Liturgy is op zijn minst geen band die slechts provoceert om te kunnen provoceren. Black metal draait voor Hunt-Hendrix niet zozeer om het nihilisme, maar naar eigen zeggen om "hoop, eerlijkheid en afscheiding" (sic).
Misschien juist verstandig om al die achterhaalde stereotypen in de prullenbak te gooien. The Ark Work is muzikaaltechnisch gezien namelijk zo goed als onmogelijk te classificeren. Single Quetzalcoatl brengt een overweldigende stormvloed aan geluiden samen: aanhoudende EDM-kickdrum, zompige subbassen, glitchy electronica, spiralende gitaartremolo-gekte, monotone shamanenzang. Een complete mindfuck.
De meer metal-georienteerde schreeuwvocalen op voorgaande Liturgy-elpees zijn nergens meer te bekennen. Deze muziek toont meer raakvlakken met Swans, 65daysofstatic en Lightning Bolt, bands die door middel van abstracte, bevreemdende composities steeds weer die nieuwe overtreffende trap durven te beklimmen. Nog een veelgemaakte vergelijking is Deafheaven, de zielsverwant uit San Francisco die in 2013 het meesterwerk Sunbatherafleverde.
Zo goed en intens als dat album is The Ark Work helaas niet, al zit het devies van Liturgy wel op een dezelfde lijn. Dubbele kickdrumsalvo's, cookiemonster-impressies en meedogenloze gitaarriffs zijn ook op deze plaat geen must om ontembare natuurkrachten uit te beelden. Kel Valhaal wekt op verrassend subtiele wijze de illusie van een rijzende kilometershoge vloedgolf, door middel van herhalende machinegeweer-breaks, glockenspiel en midi-blazers de epische climax steeds weer oprekkend.
Hoewel The Ark Work qua originaliteit een hoofdprijs verdient, kan het luisteren vaker wel dan niet voelen alsof je een gigantisch smörgåsbord voorgeschoteld krijgt. Je kent het gevoel wel, dat je op het Netflix-menu oeverloos doorscrollt langs de titels, om vervolgens helemaal niets te kiezen. Dat apathische gevoel heerst ook op The Ark Work. Het zou best eens kunnen dat Hunt-Hendrix' lome sprechgesang dat gevoel ook aansterkt.
De sporadische rustpunten, zoals de orgelintro van Follow II en het instrumentale Haelegen, lijken eerder noodgedwongen dan noodzakelijk. Bijna alsof Liturgy uit zelfbehoeding de noodrem intrapt, om niet zelfdestructief a la Thelma & Louise het ravijn in te vliegen. Gelukkig voelen niet alle rustpunten zo geforceerd. Geen hoge pieken zonder diepe dalen, zeggen ze weleens. Goede muziek teert eerder op sterke contrasten dan harmonieuze eenvoud, en dat lijkt precies het streven van Liturgy te zijn.
De synth-intro van het elf minuten-durende sleutelnummer Reign Array klinkt contemplatief: alsof de irreële gedachte dat je daadwerkelijk de zwaartekracht kunt tarten eventjes bovendrijft. Vervolgens neemt Liturgy een lange aanloop in de vorm van een episch postrocksegment, gedreven door de hypersnelle burst beats van drummer Greg Fox. Dan de sprong. Éven geloof je het: de armen spreidend, al duurt het slechts een seconde. Doedelzakken worden meestal geassocieerd met rouw en soelaas, maar op Reign Array klinken ze juist triomfantelijk. Dit is transcendental black metal zoals je het had voorgesteld: het durven ontstijgen boven alle logica. Bij Reign Array komt die veelvoud aan elementen - wonderbaarlijk genoeg - ten goede. Het zou niet moeten kloppen, maar toch klopt het wél.
Dramatiek en pathos even terzijde: The Ark Work is verre van een briljant geheel. Noem het eerder een onbevreesde leap of faith naar nieuwe contreien, onachtzaam jegens de blackmetalpurist - of wie dan ook - die Hunt-Hendrix en de zijnen voor pretentieus, zelfingenomen of compleet mesjogge verklaart. De eerste persoon die claimde dat de aarde rond was, kreeg waarschijnlijk soortgelijke tegenstreving.
Treffend dat Liturgy met de albumtitel dus refereert naar het Ark van Noach, een scheppingsverhaal dat binnen zo'n beetje alle godsdiensten in verschillende vormen terugkeert. Met die wetenschap in het achterhoofd, oogt het muggenziften over transcendental black metal vs. 'traditionele' black metal en wat dan nog des te kleinzieliger. In Amerika hebben ze daar een mooie lijfspreuk op gevonden: whatever floats your boat.
Beluister The Ark Work (Thrill Jockey) hieronder via Spotify. Op 15 Juni staat Liturgy in OCCII, Amsterdam.